John Coltrane (1926-1967)

Er zullen weinig jazzmusici zijn geweest die in hun korte carrière zo invloedrijk zijn geweest als John Coltrane. Na een korte aanloop als sideman bij onder meer blueszanger/saxofonist Eddie Cleanhead Vinson en saxofonist Johnny Hodges (in zijn kortstondige Ellingtonloze periode) belandt de tenorsaxofonist in 1955 in de groep van trompettist Miles Davis. Coltrane werd door Davis binnen korte tijd een aantal malen ontslagen en opnieuw aangenomen, maar samen maakten ze voor Prestige onder meer klassieke platen als Cookin, Relaxin’, Workin’ en Steamin’.

1957 is een belangrijk jaar voor Coltrane, want het markeert zijn debuut als leider met First Trane voor het label Prestige. Later in dat jaar huurt pianist Thelonious Monk hem in voor een kwartet waarmee hij een vast engagement in de New Yorkse club Five Spot heeft. Aldaar verfijnt de saxofonist zijn instrument-technische vaardigheden, experimenteert met dubbeltonen en gaat steeds langere solo’s spelen.

Miles Davis nam hem in 1958 weer in dienst, hetgeen resulteerde in prachtige platen als Milestones (1958) en de klassieker Kind of Blue (1959). Het spel van Coltrane is inmiddels aanleiding tot heftige kritische debatten, en het levert de saxofonist felle voor- en tegenstanders op. Hoewel Coltrane als leider nog een aantal platen maakte voor Prestige, voelt zijn eersteling voor Atlantic in 1960, Giant Steps, pas echt als een doorbraak. In dat jaar komt hij ook tot de formatie van zijn klassieke kwartet, met pianist McCoy Tyner, drummer Elvin Jones, en wisselende bassisten, tot Jimmy Garrison definitief in de groep blijft. Met dit kwartet maakt Coltrane binnen een aantal jaren een stormachtige ontwikkeling door. De akkoordenhordenloop die Giant Steps zo indrukwekkend maakt, maakt al snel plaats voor muziek gebaseerd op toonreeksen, zoals Davis dat al had gedaan op Kind of Blue.

Onder invloed van de experimenten met vrije vormen (zonder akkoordenschema of toonreeksen) van collega Ornette Coleman gaat Coltrane ook steeds meer de vrijheid opzoeken. In een interview dat Michiel de Ruyter met hem had in 1962 formuleerde hij het als volgt: ‘[Giant Steps] getuigde van een beperkte, want uitsluitend harmonische benadering. Ik had een verregaande belangstelling voor merkwaardige akkoordenschema’s, maar daarin stuit je al vrij snel op bepaalde grenzen. Wanneer ik nu bij het componeren uitga van de melodie (en niet van het akkoordenschema) zijn de mogelijkheden veel groter. Je hebt niet meer te maken met regels hier en regels daar, it’s much more flexible and more far reaching - to me.’(geciteerd in Een Leven met Jazz, pag. 46)

Al voor de opname van Coltrane’s magnum opus, A Love Supreme (1964), zijn de optredens van zijn kwartet uitgegroeid tot een adembenemende belevenis. De gedrevenheid van de ritmesectie en de stuwende pianistiek van Tyner drijven Coltrane zo ver dat er een hypnotische, haast bezwerende werking uitgaat van de muziek. Tegenstanders spreken in die tijd over de saxofonist als ‘de Jezus van de jazz’. Zo niet Michiel de Ruyter, die als recensent voor Het Parool (26 oktober 1963) de volgende observatie doet over een concert van het John Coltrane Quartet in het Amsterdamse Concertgebouw:

‘Nadat na het slot de ovaties wat abrupt afgebroken waren, viel een groot deel van het publiek volkomen stil (...) omdat men betoverd was door deze muziek, en die betovering eerst uitgewerkt moest raken voor er weer te praten was. Hoe deze hypnose bewerkstelligd werd? Ik weet het niet. Natuurlijk kan men analyseren, technisch, achteraf: een hoe dan ook vrij zinloos gedoe. Maar het behoort tot de taak van de criticus de lezer duidelijk trachten te maken wat voor jazz er te horen was. (...) Het behoort ook tot de taak van de recensent het gehoorde te kwalificeren, in een perspectief te plaatsen, maar de jazz van dit Coltranekwartet bevindt zich ongrijpbaar, net boven de top van de piramide. En toch, deze muziek was de mooiste muziek. Ik voel dat, ik weet het.‘

Het is een liefdesverklaring van De Ruyter aan de muziek van Coltrane, de muzikant die hem, na Ellington, misschien wel het dierbaarst was. Hij was namelijk het prototype van de grote twintigste eeuwse kunstenaar die vertrekt vanuit de traditie, en zich daaraan vervolgens zowel vasthoudt als ontworstelt. De ijzeren consequentie waarmee Coltrane telkens zijn nieuwe stappen zette, bleef voor de jazzhistoricus De Ruyter goed te volgen, terwijl het zich ontvouwende avontuur de nieuwsgierige De Ruyter bleef aanspreken. Het feit dat zowel Coltrane’s carrière als De Ruyters levenswerk (De Geschiedenis van de Jazz) werden afgebroken door leverkanker, is betreurenswaardig. Het feit dat de radioserie bleef steken bij Coltrane, is een tragische ironie.

Links:


© 2005–2010 NJA | colofon