Theo Loevendie over Michiel de Ruyter

Theo Loevendie (Amsterdam, 1930) is saxofonist, pianist en componist. Had jarenlang eigen jazzgroepen, zoals het Consort en het Quartet (met Hans Dulfer, Arjen Gorter en Martin van Duynhoven), en was lid van Boy’s Big Band.

Theo Loevendie
Foto: Pieter Boersma

‘Wanneer ik Michiel de Ruyter echt heb leren kennen, weet ik niet precies meer, maar ik heb hem voor het eerst gezien toen ik een jaar of zeventien was. Dat was bij het allereerste jazzconcert dat ik ooit live bijwoonde, in de IJsbreker. Het zag er daar toen totaal anders uit dan tegenwoordig, maar de zaal zat wel op diezelfde locatie, aan de Weesperzijde in Amsterdam. Er trad die keer een dixielandorkest op, en Chiel stond met krukken op het podium klarinet te spelen. Dat vond ik als jongen heel indrukwekkend.

Toen ik een jaar of 21, 22 was, had ik een eigen kwintet, dat moet in 1951 of ‘52 zijn geweest. In het Parool schreef Chiel over mijn groep toen een recensie. Hij sprak daarin van ‘een modern soort George Shearing Quintet’. Dat was eigenlijk niet eens zo gek opgemerkt, en het was in ieder geval positief. Chiel heeft daarna nog vaak genoeg over me geschreven, en eigenlijk altijd wel positief.

Ik heb heel veel met hem te maken gehad in allerlei jury’s van jazzconcoursen. Ik geloof niet dat ik zelf ooit aan een concours heb meegedaan waarbij hij in de jury zat. Ik herinner me wel heel goed de concoursen in het AMVJ-gebouw op het Leidseplein in Amsterdam, in de jaren ‘60. Piet Lijbaart, de jong overleden vader van drummer Joost Lijbaart, zat daar samen met Chiel en mij in de jury. Wat ik me er vooral van herinner is dat we ongelooflijk veel hebben gelachen. Behalve in Amsterdam waren er concoursen in de Zaanstreek, hét concours in Loosdrecht natuurlijk, en verder op allerlei plekken in het land. Er was destijds nog niet echt sprake van een jazzcircuit, dus jonge musici konden alleen maar opvallen via zo´n concours. Bij die wedstrijden hoorde je eigenlijk alleen naoorlogse jazz, bebop-achtige muziek. Geen oude stijl, want die had toen ook al een heel apart circuit. Chiel en ik waren het in die jury’s meestal wel aardig eens, want hij stond net als ik open voor de avant-garde die in de jaren ‘60 op gang kwam, met mensen als Han Bennink, Misha Mengelberg en Willem Breuker. Dat was best bijzonder, want zijn generatiegenoten, en zelfs de mensen die ietsje jonger waren, moesten weinig hebben van ‘dat gekakel’, zoals ze dat noemden.

Theo Loevendie en Nedly Elstak op 3 feb. 1965
Foto: collectie NJA

Omdat Chiel aan zijn rolstoel gekluisterd zat, reed hij vaak met mij mee naar optredens van mijn groepen. Zo speelden we een keer in Veenendaal met een kwartet, met John Engels, Nedly Elstak, en een bassist, ik weet niet precies meer wie dat was.

Chiel kwam in de pauze van het concert naar me toe, en zei: ‘Er is hier een ontzettend rijke bink, en die vraagt of we na afloop wat met hem komen drinken.’ Wij kregen daarbij al visioenen van Wein, Weib und Gesang, met tien flessen whisky en weet ik wat allemaal. We dachten meteen aan een landhuis ergens in de buurt of zo. Toen we uitgespeeld waren, kwam die man op me af, stelde zich voor, en nodigde ons uit. Wij hadden er natuurlijk wel oren naar om in een of ander bachanaal terecht te komen, en we reden achter hem aan. Maar het feit dat die man in een klein autootje reed, wees nou niet bepaald richting multimiljonair. Toen kamen we bij een flatgebouw, ergens in een buitenwijk van Veenendaal. De man bleek op de vijfde verdieping te wonen, en er was geen lift. We hebben Chiel met z’n drieën naar boven gedragen, iets wat ik al meerdere malen had gedaan. Onze gastheer had zijn vrouw uit bed gebeld, en die deed open. ‘Hier zijn ze. Chiel, vanmiddag nog op de radio, en nu in levende lijve bij ons thuis,’ zei hij tegen haar. Er was koffie voor ons, en daar bleef het bij. De man zette meteen een plaat van Stan Kenton op, waar Chiel helemaal niet van hield. Uit beleefdheid zijn we nog even gebleven, maar ons fantasiebeeld was wel heel erg op zijn kop gezet. Dit hele verhaal heb ik nog op de begrafenis van Chiel verteld. Zoiets is natuurlijk wel riskant, maar het kan wel, als je goed bedenkt hoe je het vertelt, en niet al te leuk wilt zijn. Ik kreeg de mensen er echter mee aan het lachen, en dat mag ook op een mooie begrafenis.

Chiel had ontzettend goeie contacten met Amerikaanse musici, en hij sprak ook heel goed Amerikaans. Hij koesterde die contacten, want hij zat in een rolstoel, en hij had een leven aan de zijlijn moeten gaan lijden, zoals van gehandicapten toen werd verwacht. Dat wilde hij pertinent niet. Hij wou ook nooit iets met andere gehandicapten te maken hebben. Ik heb nooit meegemaakt dat hij die mensen schoffeerde of zo, maar ik merkte wel duidelijk dat het een wereld was die niet de zijne was. Hij identificeerde zich daarom heel sterk met de jazzwereld, en vooral met die Amerikaanse muzikanten. He was ‘one of the cats’ zoals hij dat graag zelf noemde.

Hij kon behoorlijk drinken, en misschien heeft dat daar ook wel iets mee te maken gehad. Ik wil niet zeggen dat het dé drijfveer was om aan de zuip te gaan, maar het was wel een patroon. Parker en anderen waren aan de drugs, en heel veel muzikanten aan de alcohol, en hij dus ook. Chiel had ook altijd sterke verhalen over hoeveel muzikanten dronken. Het destructieve van dat drinkgedrag hoorde er voor hem ook een beetje bij, hij romantiseerde dat ook. Ik weet uit de praktijk dat hij daarom wel eens verhalen over het alcoholgebruik van mensen vertelde die helemaal niet klopten. Roswell Rudd was zo’n voorbeeld. Die dronk één whisky’tje of zo, om een beetje in de stemming te komen. Roswell heeft bij mijn Consort een aantal keren als gast opgetreden, en van Chiel had ik van te voren gehoord: ´Als die begint te zuipen, berg je dan maar.´ Maar dat klopte dus helemaal niet.

Chiel was daarbij ook een zwart-witdenker. Ik zeg dat niet om hem af te kraken, maar dat is wel het beeld dat hij bij me opriep, en daar had ik soms best moeite mee. Iemand was bij hem in de gratie of niet, en dat ging soms heel ver. Rita Reys en Pim Jacobs waren voor hem ooit halfgoden, maar op een gegeven moment waren ze helemaal uit, en dan deugde er ook helemaal niets meer van. In de jaren ‘60 kreeg je de nieuwe ontwikkelingen met Misha en Han, Breuker, en ik ontwikkelde me geleidelijk ook in die richting. De algemene sfeer was toen dat Pim en Rita een beetje uit waren. Misschien viel het me extra op omdat ik de neiging helemaal niet heb om mensen af te schrijven. In de jaren ‘60 had ik weinig meer met ze te maken, maar in de jaren ‘50 heb ik een programma gehad, A Romance In Jazz, met Rita als zangeres, Pim en Ruud Jacobs, Cees See, Sem Nijveen en nog een aantal instrumentalisten. Ik heb twee jaar lang de arrangementen geschreven voor die groep. Ik heb daarna dus nooit de neiging gehad om ze te verketteren. Maar Chiel veroordeelde mensen als hij het gevoel had dat ze te commercieel werden. Zo is hij op een gegeven moment ook afgeknapt op Louis van Dijk, terwijl hij eerst heel enthousiast over hem was. Ik denk dat hij er erg gevoelig voor was als iemand succes kreeg door wat minder zuiver op de graat te zijn in de jazz, en Chiel was nu eenmaal een purist. Maar die mensen in kwestie zullen er maling aan hebben gehad, want die verdienden een goeie boterham, en lagen echt niet zo wakker van wat Michiel de Ruyter misschien wel van ze vond.

Boy Edgar dirigeert Boy’s Big Band
Foto: Pieter Boersma

Vreemd genoeg heeft Chiel zo’n omslag ook gehad met Boy Edgar. Dat was aanvankelijk een idool van hem, omdat hij zo’n grote fan van Ellington was, en Boy zich zeer sterk met Ellington identificeerde. Boy had in zekere zin een Ellingtoniaanse werkwijze, al was Ellington natuurlijk veel professioneler. Als orkestleden noemden wij Boy altijd ‘een geniale amateur’. Boy had door zijn leeftijd en door zijn positie als arts echter wel een heel natuurlijk overwicht bij de band.

We hadden met Boy’s Big Band regelmatig radio-optredens. Ik geloof eerst eens in de twee weken, en later werd dat eens in de maand. Chiel was er altijd bij, maar hij bemoeide zich vrijwel nooit met de repetities en de gang van zaken. Op de terugweg naar Amsterdam, als hij met me meereed, mopperde hij wel eens op Boy. Chiel was namelijk een enorme perfectionist, en Boy een chaoot, en dat wringt natuurlijk. Toen Boy naar Amerika vertrok, heb ik de leiding van Boy’s Big Band twee jaar lang overgenomen. Voordat Boy definitief terugkwam, heb ik met hem overlegd, en hij had het plan om met een kleinere bezetting verder te gaan. Dat heb ik de band gemeld, en dat werd me door sommigen nogal kwalijk genomen, maar dat is volkomen in samenspraak met Boy gebeurd.

Die periode met Boy’s Big Band was trouwens de tijd dat ik het meeste contact met Chiel had. Ik heb hem wel duizend keer opgehaald om naar de studio te gaan. Daarna kreeg hij het steeds drukker met zijn radiowerk, en zag ik hem minder op concerten. Zelf ben ik steeds minder gaan spelen, en me meer met componeren gaan bezighouden. Of mijn composities hem aanspraken, weet ik niet. We hadden het er nooit echt over. Ik denk dat het buiten zijn belangstelling viel, want hij was een echte jazzfan. Ik heb hem volgens mij ook nooit kunnen betrappen op een passie voor andere soort muziek.

Michiel de Ruyter
Foto: Pieter Boersma

In de jaren ´50 en begin ´60, voordat de avant-garde opkwam, identificeerde hij zich - en ik trouwens ook - heel sterk met de East Coast-jazz. West Coast zag hij niet voor vol aan. Iemand als Mulligan zag hij wel zitten, maar met musici als Bob Cooper en Bud Shank had hij geen affiniteit. Ik denk dat Chiel zeer sterk op zwarte musici gericht was, wat Amerikanen betreft, dan. Ik wil niet zeggen dat hij racist was, of zo, maar ik kan me niet zo snel blanke musici bedenken die hij hooglijk bewonderde. Ik weet ook niet meer wat hij bijvoorbeeld van iemand als Tristano vond. Wat mij in die tijd juist aansprak, was een foto (die ik nog steeds heb) van Tristano in zijn studio, met Parker erbij. Ik vond het geweldig dat Parker open genoeg was om naar die studio van Tristano te gaan, omdat daar toch iets gebeurde wat heel authentiek was. Ik heb ook altijd een afschuw van sektarisme gehad, ik ben veel meer een bruggenbouwer. Chiel had soms ook met die ellendige hokjesgeest te maken, want er waren mensen uit die dixielandwereld die hem een afvallige vonden omdat hij al die nieuwe dingen omarmde.’


© 2005–2010 NJA | colofon