Aad Bos over Michiel de Ruyter

Aad Bos (Rotterdam, 1931) was van 1960-1992 jazz-radiomaker bij de VARA en van 1992-1996 bij de VPRO.

Michiel de Ruyter en Aad Bos met Eric Dolphy in de VARA studio
Foto: Henk Visser

‘Ik leerde Michiel de Ruyter kennen in 1954, toen ik bij de VARA in vaste dienst was gekomen als radio-omroeper. Omdat wij (tot 1959) de centrale presentatie vanuit de AVRO-studio deden, trof ik hem daar al vrij snel aan bij een opname of uitzending van zijn wekelijkse programma AVRO Jazz Sociëteit. Hij had zijn radiodebuut gemaakt in maart 1952, en behalve dat platenprogramma deed hij ook nog jurywerk voor AVRO’s Jazzcompetitie. Hij had al eens laten doorschemeren dat hij zich toch niet zo heel lekker voelde bij de AVRO, en toen dan ook de VARA het contract verbrak met Pete Felleman (leverancier van jazz en andere Musica Americana), omdat hij voor een platenmaatschappij ging werken, heb ik de Muziekdienst geattendeerd op de eventuele beschikbaarheid, en zeker interesse van Chiel. Omdat in die tijd een zekere afkoelingsperiode in acht genomen moest worden bij de overstap naar een andere omroep, deed ik een tijdje de presentatie in zijn plaats. Zo duurde het tot oktober 1958 voor hij voor het eerst via de VARA te horen was in zijn wekelijkse Radio Jazz Club (met als begintune Oleo van Miles Davis met Sonny Rollins). In 1960 kreeg hij er een maandelijks programma bij onder de titel Oude en Nieuwe Waarden in de Jazz, en was hij met name betrokken bij de productie en presentatie van allerlei programma’s in de VARA Jazzweek in april 1960.

Redactie van Radio Jazz Magazine ca. 1963. V.l.n.r.: Kees Schooneberg, Michiel de Ruyter en Aad Bos.
Foto: VARA

Van oktober 1961 tot oktober 1972 maakte ik samen met Chiel het Radio Jazz Magazine. Wij tweeën deden de redactie en presentatie, en Kees Schoonenberg, de derde redacteur, was verantwoordelijk voor productie, teksten en regie. Het was een veertiendaags programma, waarvoor we een klein budget hadden om live studio-sessions mee te organiseren. In enkele gevallen zijn die tot enige faam gekomen, via plaatuitgaven: Last Date van Eric Dolphy, The Hilversum Session van Albert Ayler, en de unieke ontmoeting van Wes Montgomery en Clark Terry. Na afloop van het concert van Ayler, in 1964, hebben we besloten om de luisteraars om reacties te vragen. Dat hadden we nog nooit eerder gedaan, en hebben we daarna ook nooit meer gedaan. Het optreden bleek een behoorlijke splijtzwam te zijn, al waren de positieve reacties in de meerderheid, volgens mij zo’n 60 procent.

Verder bevatte het programma allerlei features, reportages, nieuwtjes en blinddoektesten. Zo herinner ik me dat we een keer op reportage naar Harderwijk zijn geweest, omdat daar een jazzclub werd geopend. In Harderwijk, nota bene. De plaatselijke commissaris van politie hebben we toen ook geïnterviewd. Poppel, heette die man. Dat vonden we wel grappig, want indertijd was er een populair merk aansteker dat zo heette. Het feit dat we zulke reportages deden, maakten dat het Radio Jazz Magazine een heel bijzonder jazzprogramma was. Zoiets was er nog niet, en is er daarna ook nooit meer gekomen.

Daarnaast bleef Chiel de lp-actualiteit volgen in zijn zaterdagse Radio Jazz Club, was hij betrokken bij de uitzendingen van Boy’s Big Band, en vanaf 1963 bij de productie van het concert dat de VARA de winnaar van de jaarlijkse Wessel Ilcken Prijs [tegenwoordig VPRO Boy Edgar Prijs, ed.] live aanbood. Voor de VARA-televisie was hij samensteller en presentator van een serie uitzendingen onder de titel Improvisatie, in het seizoen ‘65/’66.

En dan was er natuurlijk Loosdrecht en het vervolg. Chiel had vanaf 1959 in de jury van het Loosdrecht Jazz Concours gezeten, maar na alle heisa rond het Orkest 1966 van Willem Breuker, waarbij hij en ik hem wél hadden willen laten winnen, en het creëren van een derde categorie, ´eigentijds´, naast ´oud´ en ´modern´, stopte hij in 1968 met jureren. Naast de VARA-TV, die de finale van Loosdrecht jaarlijks uitzond, waren de VARA-radio, en later ook de NRU/NOS betrokken bij het programmeren van professionele jazzgroepen op de zondagavonden van het concours. Uit die activiteiten is toen een plan gesmeed om het concours om te bouwen tot een volwaardig internationaal jazzfestival. Vooral NOS-producer Joop de Roo heeft daarin een grote rol gespeeld. Chiel en ik maakten van meet af aan deel uit van de programmacommissie van dit nieuwe Loosdrecht International Jazz Festival in 1971. Toen de botenloods waar alles plaatsvond te klein werd, verhuisden we in 1973 naar Laren, en in 1980 naar de Meervaart in Amsterdam-Osdorp. En al die tijd, tot het festival in 1989 ophield te bestaan, is het concours ook een belangrijk onderdeel gebleven van het festival.

Michiel was in de tussentijd naar de NOS gegaan, want bij de VARA had hij helaas nooit een vaste aanstelling kunnen krijgen. In 1977 kreeg hij die bij de NOS gelukkig wel, en toen is hij naast Jazz in Aktie, Take It Easy en Metro´s Midnight Music ook aan z’n Geschiedenis van de Jazz begonnen, wat uiteindelijk zijn levenswerk werd.

In die zestien VARA-jaren waarin we heel nauw hebben samengewerkt, zijn we ook vrienden geworden. Ik kwam regelmatig bij Chiel over de vloer, nadat ik de allereerste keer, in 1957, een onuitwisbare indruk op hem had gemaakt. Hij had namelijk een klok aan de muur hangen, gemaakt van een 78-toerenplaat. Die had hij toch dubbel, en hij had er een uurwerk ingezet en met van dat gele omroep-potlood cijfers op getekend. Het was een plaat van Charlie Parker, Cheers. Hij vroeg me, net zoals aan alle andere jazzliefhebbers die bij hem thuis kwamen, of ik wist wat er op het label aan de achterkant van die plaat stond. Carvin’ the Bird, zei ik toen met veel aplomb. Chiel was stomverbaasd, want er was nog nooit iemand geweest die het had geraden. Het was in mijn geval puur toeval, ik denk dat ik net over die plaat-koppeling had gelezen, of zo, en dat had onthouden. Vanaf dat moment kon ik niet meer stuk bij Chiel, en werd Carvin’ the Bird voor ons ook een soort standaard-uitdrukking, ook in het Frans. Bij allerlei EBU-bijeenkomsten hadden we het bij het heffen van het glas dan over Carvin l’Oiseau. We reden namelijk een keer naar Parijs, en onderweg zagen we toen een fabriek met de naam Carvin erop. ‘Zie je wel,’ zei Chiel. ‘Carvin l’Oiseau.’

Van 1970 tot 1984 was Chiel namens de NOS de Nederlandse vertegenwoordiger in de jury van de EBU Jazzquiz, die rechtstreeks in een aantal Europese landen werd uitgezonden. Ik was commentator of, als de quiz in Nederland plaatsvond, quizmaster. De reizen die we voor de quiz hebben gemaakt, waren erg boeiend, en we hebben heel wat goede contacten gelegd met jazzradio-collega´s uit heel Europa, onder wie André Francis, Inge Dahl, Steve Allen, Joachim Ernst Behrendt, Johs Berg, Adriano Mazzoletti, André Clergeat, Matti Kontinen, Elias Gistelinck en Erik Moseholm.

Chiels eerste Amerikaanse reis was in 1978. Met producer Jan van Riemsdijk deden we eerst New York aan, voor besprekingen met potentiële gasten voor het Laren Jazz Festival. Daarna heb ik met Chiel en zijn vrouw Marianne een vakantietrip gemaakt naar waar-het-allemaal-begon: New Orleans. Vervolgens maakten we een autoreis door de Mississippi-delta naar Memphis, en weer terug naar N´awlinz. Alleen al het moment dat ik in een huurauto van luchthaven Kenner New Orleans inreed in een subtropische regenbui, en rechts afslaand zomaar ergens stopte, omdat ik geen hand voor ogen meer zag, was onvergetelijk. Ik was namelijk Perdido Street ingereden, en spontaan begonnen we het gelijknamige bluesthema van Johnny Dodds´ New Orleans Wanderers te reproduceren.

In onze jazzsmaak zaten we veelal op één lijn, maar Chiel was wel iets puristischer dan ik. Ik deed ook pop-programma’s voor de VARA, en daar moest hij niks van hebben. Wel maakten we voor het nieuwe Hilversum 3 twee programma’s, RJM3 (Radio Jazz Magazine op 3), van oktober 1967 tot februari 1969 en Jazz & Blues, van oktober 1972 tot februari 1977. Dat laatste programma bestond uit drie delen, twee jazzdelen en een bluesdeel in het midden. Om beurten stelden we dat samen. Zo’n jazzblokje, daar kon van alles in zitten, en we hadden er ook wel eens gasten in. Ik herinner me bijvoorbeeld een heel gek gesprek met Sam Middleton, de schilder en dichter uit Amsterdam.

Wat wij in dat RJM3 deden, was pure zwarte muziek draaien: Sam Cooke, Otis Redding, Aretha Franklin, Ike & Tina Turner. Ik herinner me nog ontzettend goed dat Aretha Franklin en Ike & Tina Turner in De Doelen in Rotterdam optraden. Toen waren ze helemaal nog niet zo bij een groter, jonger poppubliek bekend. Dus wat zat daar voor publiek? Dat waren voornamelijk jazzliefhebbers. Jongeren waren toch meer op blanke popmuziek gericht, denk ik. Maar de Stones deden niets liever dan luisteren naar Chuck Berry en Muddy Waters. En dat draaiden wij dus allemaal. ´Dit zijn de roots van een heleboel popmuziek die je nu hoort´ was de boodschap die wij er impliciet in legden.

Michiel de Ruyter met Willem Breuker
Foto: Pieter Boersma

Chiel vond de jazzrock, die zo rond 1970 opkwam, maar niks. Dat gold zelfs voor Association PC van Pierre Courbois of de groepen van Jasper van ´t Hof. Ik apprecieerde Jasper en Pierre daarentegen wel. Hij bleef wel altijd een zwak houden voor wat Miles deed, al had hij ook bij zijn elektrische muziek z´n vraagtekens. De discussie ging erover in hoeverre iets afweek van wat wij als de mainstream van de jazz ervoeren. Dat was Chiels preoccupatie, zeker ook in zijn werk. Hij is zichzelf uiteindelijk jazzhistoricus gaan noemen, en terecht. De progressieve Amsterdamse scene, aangevoerd door Willem Breuker, Misha Mengelberg en Han Bennink, heeft hij wel altijd door dik en dun verdedigd.

Andersom heb ik, anders dan Chiel, Coltrane nooit echt gevolgd. Ik ben nooit echt geïnteresseerd geraakt, hoe raar dat ook klinkt. Ayler, daarentegen, die natuurlijk veel verder ging, of veel verder terugging, hoe je het noemen wil, vond ik wél boeiend. Die was veel ongeciviliseerder in vergelijking met wat Coltrane deed. Maar die hele Love Supreme, en al dat zweverige gedoe heeft mij nooit geboeid. Ik kreeg ook de zenuwen van My Favorite Things op die sopraan. Later heb ik die mening uiteraard wel een beetje bijgesteld. Maar Chiel was van meet af aan fan. Ik weet zeker dat hij op zaterdagmiddag in zijn Radio Jazz Club alles van Coltrane draaide wat er maar uit kwam, zo snel mogelijk, en zo volledig mogelijk.

Ik vond het interessanter om bijvoorbeeld Rollins te volgen. De calypso´s die hij speelde, vond ik veel leuker en geestiger dan dat metafysische van Coltrane. Chiel moest natuurlijk toegeven dat Rollins ook wel dik voor elkaar was, maar zijn grote liefde lag bij Trane. We hebben Rollins trouwens twee keer op het festival in Laren gehad, in de jaren ´70.

In de programmacommissie voor dat festival, vooral toen het naar de Meervaart was verhuisd, merkte je dat Chiel het contact met de actualiteit in de jazzontwikkeling een beetje aan het missen was. Hij was veel meer als historicus bezig, en in die programmacommissie zaten we vaak met nieuwere dingen die daar wel eens een plaats zouden kunnen of mogen krijgen. Het was een ontwikkeling die velen van onze generatie bij hem bespeurden, omdat hij aanvankelijk altijd zoveel mogelijk nieuwe dingen gepusht, gedraaid, en gesignaleerd had. Maar de Knitting Factory, de lofts, allerlei neo-groepen, dat soort dingen, liet hij maar een beetje lopen.

‘A cat in a wheelchair’
Foto: Pieter Boersma

Waar Chiel altijd wel heel sterk in gebleven is, was in zijn amicale en informele contact met muzikanten. Hij had zich een Amerikaans jazzjargon eigen gemaakt, wat door die musici herkend werd. Dat vond hij fantastisch, en daar ging hij ook heel erg prat op. En terecht, want het was natuurlijk niet niks. Hij ging vaak mee naar Schiphol om Amerikaanse muzikanten te begeleiden die daar aankwamen om in Scheveningen in het Kurhaus te spelen, en ‘s nachts in het Concertgebouw. Zo werd Chiel heel vertrouwd met de muzikanten, terwijl ik wat afstandelijker bleef. Hij vond dat prachtig, en die muzikanten ook. Doordat Chiel in een rolstoel zat, viel hij sowieso op. Iedereen wist wie ´Mike´ was. Amerikaanse muzikanten vertelden elkaar: ‘Als je in Holland komt, dan zie je een cat in a wheelchair. That’s Mike.’ Zo ging dat rond. Chiel ging dus mee in de bus, en de muzikanten namen hem bij wijze van spreken op de schouders, en de stoel werd ingeklapt en ingeladen.´


© 2005–2010 NJA | colofon